Een beetje maanziek
Sunday 08 March 2009

Herdenkingen alom
De laatste tijd zijn jaartallen en herdenkingen nogal in de mode. Calvijn spant de kroon, omdat hij 500 jaar geleden het levenslicht zag. Maar ook Darwin mag meedoen. Hij werd 200 jaar geleden geboren en schreef 150 jaar geleden zijn ‘On the Origin of the Species'. En hoe zouden we Galileï kunnen vergeten! De VN hebben 2009 uitgeroepen tot internationaal jaar van de astronomie om het eerste gebruik van de telescoop door Galileï te herdenken - 400 jaar geleden. En we gaan gewoon verder: Henry Hudson streek in 1609 neer in Amerika en stichtte daar Nieuw Nederland en Nieuw Amsterdam. Nederland viert een vierde eeuwfeest in New York. En de Unie van Baptisten viert dit jaar haar vierhonderdste verjaardag... Nou ja, als we dan toch zo bezig zijn, wil ik ook wel een duit in het zakje doen: Veertig jaar geleden zette de mens voor het eerst voet op de maan.

Obsessie: het heelal
Het was 21 juli 1969. Ik was toen 15 jaar en verslond boekjes over ruimtevaart. Er was een populaire serie voor de jeugd ‘Illustrated Classics' genaamd met nummers over de melkweg, het zonnestelsel en of er leven is op andere planeten (Wie Classics leest die weet het meest). Mijn tante in Overschie had een boekhandel. Zij had het charisma ‘geven' en ik kreeg met elk bezoek zo'n boekje mee. Dus ging ik vaak op bezoek. Tien kilometer fietsen heen en terug had ik daar grif voor over. Ik las dat de middenlijn van de maan een kwart is van die van de aarde. Onze satelliet is zo groot dat er bijna van een dubbelplaneet gesproken kan worden. Ik las dat eb en vloed op aarde door de maan veroorzaakt worden en dat de getijdenwerking er oorzaak van is dat de maan ons steeds dezelfde kant toewendt. Ze draait in dezelfde tijd om de aarde als om haar as. Over miljoenen jaren en nog eens miljoenen jaren zal de aarde ook steeds éénzelfde kant de maan toekeren. Dan lijkt het wel alsof ze ten opzichte van elkaar tot stilstand gekomen zijn. Een koppel noemen we dat. Ademloos las ik over lichtjaren en stormen op Jupiter, over Orion, dwergsterren, rode reuzen en de Paardekopnevel. Aan verwondering over Gods schepping ontbrak het me in geen enkel opzicht. Ik wilde wel astronoom worden.

One giant leap
Het was 3.39 GMT (Greenwich Mean Time). Nederland zat aan de buis gekluisterd. Het luik van de LM (Lunar Module) ging open. We hoorden de stem van Neil Armstrong: "That's one small step for (a) man, one giant leap for mankind." Er werd een nylonvlag van de US op de maan geplaatst. Dat ging niet zonder problemen aangezien er maar een klein laagje stof op de maanbodem lag. Dat was wel genoeg voor de afdruk van een schoenzool, maar niet om er een stok in te planten. Ik wist natuurlijk precies waar de landingsmodule neergekomen was met een snelheid van 1 meter per seconde. Het was in de mare tranquillitatis (de zee der stilte). Op mijn kamer had ik een maankaart hangen met al die zeeën erop. Die had ik uit mijn hoofd geleerd. Het waren natuurlijk geen zeeën, maar grote vlakten zonder bergketens of grote kraters. Heel vroeger had men gedacht dat het zeeën waren. Maar ja, toen wisten ze nog niet dat er geen water op de maan is.

Eigenaardige theologie
Nog steeds voor de TV met mijn vriendje die ook "maanziek" was en bij wie ze thuis geen TV hadden, ging de telefoon. Mijn moeder nam op. Ik hoorde al gelijk wat er gebeurd was. Mijn oom uit Zeeland was overleden. Het bericht kwam niet onverwachts. Hij was al langere tijd ziek. Toch trof het bericht mij erg. Deze oom had mij namelijk vaak verzekerd, dat het einde der dagen dáár zou zijn als de mens vaste voet op de maan zou zetten. Hij noemde daarbij ook altijd een bewijsplaats uit de Schrift: "God woont in de hemel en de aarde heeft hij aan de mensenkinderen gegeven." (Psalm 115:16) Het was een merkwaardige coïncidentie. Het ontging mij niet, ook al was ik 15 jaar, dat voor mijn oom het einde der dagen gekomen was, maar niet voor deze wereld, want die draaide gewoon door. Nog steeds kan ik mij verwonderen over de eigenaardige soort theologie die daar achter stak en niet minder over de stelligheid waarmee gesproken werd. Stelligheid was niet vreemd in gereformeerde kringen. Zeker toen niet.

Teruggeworpen
We bleven met zijn allen nog een beetje ‘lunatic'. Het was de tijd waarin Chriet Titulaer zijn populair wetenschappelijke praatjes hield. Natuurlijk werd er ook vanaf de kansel aandacht aan besteed. Ik herinner me nog een moeilijk woord in dit verband: hybris. Thuisgekomen raadpleegden mijn vader en ik het woordenboek. Het bleek ‘overmoed' te betekenen. Ook werd er een forumavond belegd door één van de verenigingen van onze kerk. Ze hadden daarbij enige prominente gemeenteleden uitgenodigd. Eén daarvan was dr. E. Diemer, die hoofdredacteur was van de Rotterdammer. Op de vraag wat hij ervan vond, antwoordde hij  bedachtzaam, dat het een enorme technische prestatie was, maar dat de mens daarmee tegelijk op zichzelf teruggeworpen werd. Het was voor het eerst dat ik die uitdrukking hoorde. Ik stelde het me bijna letterlijk voor. Een hoogstandje om naar de maan te gaan. Maar daarna toch weer teruggeworpen op de aarde... op onszelf! Ik kan me de uitleg van Diemer nog levendig herinneren. Voorwaar een geweldige prestatie, maar wat willen we er nu eigenlijk mee? Onszelf bewijzen? Een ander vóór zijn? Wat beoogt de mens eigenlijk met zijn enorme technische kunnen? Brengt het hem één centimeter dichter bij de humaniteit? Wordt de mens met dit alles niet onontkoombaar voor de vraag gesteld wie hij ten diepste is en wat hem tenslotte tot mens maakt? Natuurlijk ontbrak de godsdienstige dimensie niet. In 1969 was het Liedboek voor de kerken nog niet verschenen. Maar het antwoord op al deze vragen had verdacht veel weg van Gezang 480: "De mens snelt voort op hoge winden; om de allerlaatste grens te vinden; Zo vindt hij onverhoeds de dood. Door een geheimenis omsloten; door alle dingen uitgestoten; gaat hij op alle dingen in...Alleen Gods woord geeft aan zijn falen, zijn rustloos zoeken en verdwalen; een onuitsprekelijke zin." Onnavolgbare woorden van de dichter Jan Wit.

Terugwijkende horizon
"Teruggeworpen op onszelf." Diemer had mijn vocabularium verrijkt. Ik ben die woorden altijd blijven gebruiken en weet precies waar ik ze geleerd heb. Wie is eigenlijk die mens die doordringt tot in de diepste diepten en tot in de verste verten? Hij grijpt naar de einder met als gevolg dat die altijd verder terugwijkt. En steeds opnieuw wordt de mens zichzelf tot vraag: Wie ben ik en wat wil ik? Misschien heeft God dat ook zo gewild en bedoeld. Een intrigerend vers uit Genesis 2 spreekt over de ‘nieuwsgierigheid Gods' (vers19). God is benieuwd welke namen Adam (= mens) zal gaan geven. En zoals de mens het noemt zo zal het heten. Altijd is de mensheid doorgegaan met het geven van namen. Niet alleen aan de dieren, maar ook aan de dingen. En naamgeving is reiken naar het wezen van de dingen. Er zijn procestheologen die de schepping zien als een voortgaand creatief proces waarin God door de geschiedenis heen tot Zichzelf komt. Zo is de mens beeld Gods. Maar dan plotseling schrik ik wakker uit mijn bespiegelingen en denk: Ben ik misschien nog steeds een beetje maanziek? Ik word ruw teruggeworpen op de werkelijkheid van deze aarde waar mensen op de vlucht zijn en kinderen sterven van de honger. Hoe kan het zijn wij het heelal exploreren en niet in staat zijn om de aarde te maken tot een plaats van vrede waar het leven goed is? En dan denk ik weer: Om de ware humaniteit op het spoor te komen, hoeven we niet naar de maan te gaan of naar Mars. We hoeven alleen maar te kijken naar Jezus die de arme kleedt en voedt. Hij is de ware mens. Bij hem vinden we de ware humaniteit.