Christenen en Moslims

Christelijk?

In onze multiculturele samenleving worden wij bepaald bij een veelheid aan religieuze overtuigingen. Dat is een fundamenteel andere situatie dan die van – laten we zeggen – voor de Tweede Wereldoorlog. Er kon toen in Nederland nog gesproken worden van een integraal christelijke cultuur. Ook na de oorlog hebben we die “droom” nog lang gekoesterd. Mijn godsdienstleraar op de middelbare school verwees bij het hoofdstuk over de wereldreligies naar andere werelddelen (Het leek wel aardrijkskunde). Behalve bij de Joden. Dat lag wat anders. Maar die waren er zo veel niet meer na de oorlog. Inmiddels is het anders. We spreken van de interreligieuze ontmoeting. We zijn elkaars buren geworden. Als ik op vrijdag het raam open heb staan, hoor ik de oproep tot gebed van de Moskee. Met name de ontmoeting met Moslims is actueel geworden. Velen verkeren in verlegenheid. Wie heeft er nu eigenlijk gelijk? Hoe dienen wij elkaar tegemoet te treden?

 

Drie ringen

Het zal ons niet verbazen, dat deze vragen al wel eens eerder gesteld werden. En natuurlijk is er ook altijd geprobeerd om antwoorden te geven. Klassiek is het antwoord van Gotthold Ephraim Lessing (1729-1781) in zijn dramatisch gedicht in vijf bedrijven: Nathan der Weise. Het is een van de beroemdste monologen uit de Duitse toneelliteratuur, waarin Nathan de wijze aan sultan Saladin de parabel van de drie ringen vertelt. De drie ringen staan voor het Jodendom, het Christendom en de Islam. Een ‘man uit het oosten’ heeft een ring met geheime kracht, die vrede brengt tussen God en mensen. Reeds lang is de ring overgegaan van vader op zoon. De ‘man uit het oosten’ krijgt echter drie zoons die hem even lief zijn. Hij laat daarom kopieën maken en laat zo aan zijn zoons ieder een identieke ring na. Na zijn dood vragen de zoons aan de rechter welke van de ringen de echte is. De rechter zegt: Laat ieder maar doen alsof hij de ware ring heeft… Dan zal het vrede zijn! Nu wil ik niets afdoen aan de literaire kwaliteiten van Lessing, maar ik voel me toch een beetje met een kluitje in het riet gestuurd. Het is een literair slimmigheidje dat mij met de waarheidsvraag laat zitten.

 

Bergwandelaars en filosofen

Aangezien ik geen genoegen nam met Lessing bleef ik verder zoeken naar het juiste antwoord. Een spitsvondige schrijver reikte mij het beeld aan van de bergwandelaar. Het gaat – zo zei hij – in de religie tenslotte toch om hetzelfde: We willen op de top van de berg komen! Nu zijn er mensen die talloze malen om de berg heen draaien totdat ze eindelijk boven zijn. Maar er zijn er ook die in een rechte lijn naar boven gaan. De eerste weg is lang en gemakkelijk. De tweede is kort en moeilijk. Zo zijn er primitieve religies en hoogstaande religies! Maar ook dit voorbeeld van de bergwandelaar (een sport die ik tegenwoordig ook beoefen) vond ik meer vindingrijk dan overtuigend.

Lange tijd werd ik geboeid door de filosoof Hegel (1770-1831). Een onvoorstelbaar knappe man, die alles wist en over alles geschreven heeft. Hij schreef niet alleen een geschiedenis van de filosofie, maar ook een filosofie van de geschiedenis… En natuurlijk schreef hij ook een geschiedenis van de godsdiensten. Kortweg komt het hierop neer, dat de ene godsdienst uit de andere is voortgekomen totdat daar tenslotte de enig ware religie aan het licht kwam nl. het Christendom. Die godsdienst noemde hij dan ook prompt de ‘absolute religie’. Hoe verleidelijk ook – het getuigt niet van enige bescheidenheid als je je eigen standpunt absoluut stelt. En bovendien: Hoe helpt mij dat in de ontmoeting met Moslims? Hegels antwoord is in feite, dat de Islam een vergissing is. De enig ware religie manifesteerde zich al eeuwen eerder nl. bij het ontstaan van het Christendom. Bergwandelaars en filosofen zijn ook maar mensen.

 

Bidden tot dezelfde God?

Intussen heb ik u nog geen stap verder gebracht bij de oplossing van het door mij opgeroepen probleem. Sterker nog – we zitten er dieper in dan eerst. Wat zal tenslotte het antwoord zijn? Ik moet u zeggen dat ik het zelf ook niet eenvoudig vind. Aan het begin van de jaren negentig, toen de ontmoeting tussen Christenen en Moslims écht actueel werd, verscheen er een brochure bij het Toerustingscentrum van de GKN onder redactie van o.a. Jan Slomp. Het geschriftje heette “Bidden tot dezelfde God? Ontmoeting Christenen en Moslims.” (1991) Verwachtingsvol nam ik het ter hand. Maar ook nu werd ik teleurgesteld. Er werd gezegd, dat er drie manieren zijn om er tegenaan te kijken: 1) Allah is niet God; 2) Het gaat om één en dezelfde God; 3) De weg van Moslims en Christenen loopt parallel. Het was typisch een geschriftje uit de nadagen van de Gereformeerde Kerk. Er werden geen uitspraken meer gedaan, uitsluitend nog handreikingen. Bang om iets te zeggen, werden er alleen nog zienswijzen gepresenteerd.

 

Dezelfde God?

In 2003 werd mij gevraagd om een artikeltje te schrijven in het blad Reveil (mei 2003, p. 12). Ik moest reageren op de stelling “God en Allah zijn dezelfde”. Daar heb ik toen ‘nee’ op gezegd. De God van de bijbel is een drieënige God. God de Vader is het oog. God de Zoon (en met hem de schepping) is de spiegel waarin God Zichzelf aanschouwt. God de Geest is de adem waarmee God alle dingen weer in Zichzelf terugneemt. Dat is een stukje mystiek… God heeft de schepping nodig om tot Zichzelf te komen! God kan niet zonder de geschiedenis! En dat is nu precies wat aan Allah ten enen male vreemd is. Hij gaat niet door de schepping heen en heeft de geschiedenis niet nodig. Gerda van Braak van het bureau Evangelie en Moslims stelde daar tegenover dat Allah weldegelijk dezelfde is als God. Ze beriep zich op het feit dat ‘Allah’ het Arabische woord voor ‘God’ is. Op zichzelf zegt dat echter niets. De Semitische woordstam el of al(lah) duidt inderdaad in algemene zin op een godheid. We kennen het ook uit de bijbel: Beth-el, Immanu-el… Maar daarmee is God nog geen Allah. De ene God is de andere niet.

 

Eindelijk iets verder…

Onlangs las ik een boek waarmee ik eindelijk iets verder kwam. Het was Tillich and Worldreligions van Robison B. James (Macon USA, 2003). James geeft een uiteenzetting van de kenleer van Paul Tillich (1886-1965). Er is een ‘kennen’ dat zo objectief mogelijk is en zoveel mogelijk afstand houdt. Er is ook een ‘kennen’ dat zoveel mogelijk zoekt naar eenwording en deelname. Er is een soort glijdende schaal. We kunnen over God heel afstandelijk spreken (ik-het). We kunnen over God heel intiem spreken (ik-gij). Ik kan heel afstandelijk over de God van de Moslims of over de God van de Christenen spreken. Dan doe ik aan vergelijkende godsdienstwetenschap. Ik kan ook heel intiem over mijn eigen ik-gij-ervaring met God spreken. Dat is voor mij heel uniek en exclusief. Ik kan er alleen maar van getuigen. Een Moslim kan mij daarin niet volgen. Omgekeerd kan ik overigens daarin de Moslim niet volgen… Ergens halverwege de glijdende schaal kunnen we elkaar tegemoet komen. Daar vindt de dialoog plaats. We vertellen elkaar onze godsdienstige ervaringen over en weer. Er wordt vaak gezegd dat het getuigenis ingeruild moet worden voor de dialoog. Dat is een vals dilemma. Als ik vertel over mijn godsdienstige ervaring (bijv. op de kansel), dan getuig ik. Als ik met een Moslim spreek, dan zoek ik de dialoog. En als ik de Islam bestudeer, mag ik rustig zeggen: Allah is niet dezelfde als de God van de bijbel.