spacer.png, 0 kB






spacer.png, 0 kB
preek 14 november 2010 PDF Afdrukken E-mail
Wednesday 01 December 2010

Plantagekerk Harderwijk - 14 november 2010 in de morgendienst - 10.00 u.  De lezingen waren: Exodus 3:1-6 en Lukas 20:27-40. Het was de negende zondag van de herfst en de tweede zondag van de voleinding.

In het Christelijk College Nassau Veluwe hing destijds een gedicht in een van de gangen. Ik weet niet of het er nog hangt. Achter glas in een lijstje. Van A. Roland Holst, getiteld ‘Dit eiland': "Hoe zijn wij hier geland; waartoe... vanwaar...; Ligt ergens aan het strand dat vreemde schip nog klaar? En als het anker is gelicht, naar waar... naar waar?"

Ik denk dat er heel wat jonge mensen aan die tekst voorbij zijn gelopen zonder erover na te denken. We gaan er allemaal liever aan voorbij. Toch houdt het ons bezig deze laatste weken van het kerkelijk jaar. Het aardse bestaan wordt door Roland Holst vergeleken met een eiland. Ons levensschip doet dit eiland aan en laat het te zijner tijd achter zich. Maar waar komen we eigenlijk vandaan en waar gaan we heen?

Ja, waar gaan we heen? Waar gaan onze overledenen heen? De dichteres Hanna Lam schreef eens voor de kinderen over ‘de mensen van voorbij': "De mensen van voorbij; Zij worden niet vergeten; de mensen van voorbij; zijn in een ander weten; Bij God mogen ze wonen; daar waar geen pijn kan komen; De mensen van voorbij; Zijn in het licht, zijn vrij."

De Christenheid denkt in deze dagen aan de voleinding van de geschiedenis als Christus wederkomt. En van die geschiedenis maken ook deel uit de mensen die leven bij God. We belijden een kerk van alle tijden en van alle plaatsen.

En als het dan gaat over het leven na de dood, dan ken ik twee soorten mensen. In de eerste plaats de sceptici. Die zeggen: "Dood is dood! En daarmee af. En als er na de dood iets is, dan kunnen we daar geen zinnig woord over zeggen." In de tweede plaats zijn daar de dromers, de mensen die zich overgeven aan allerlei bespiegelingen en fantasieën, bijbels en niet zelden ook onbijbels. We kennen die speculaties wel, want ze zijn populair. De bijna dood ervaringen, de onsterfelijkheid van de ziel, de vraag of er contact is in het hiernamaals met onze overledenen, de reïncarnatie. Mensen die zich het hiernamaals voorstellen als een hiernogmaals...

Ook in de bijbelse tijd waren daar al sceptici en dromers. De sceptici, dat waren de Sadduceeën. Zij geloofden niet in een leven na de dood - een opstanding úit de dood. Zij zeiden: Dood is dood. Een mens leeft niet voort in de hemel, maar in zijn zaad... zijn kinderen.

De groep van dromers vinden we in de bijbelse tijd bij de Farizeeën. Zij lieten hun fantasie de vrije loop. In de hemel eten en drinken en trouwen we! Dat is een soort kopiëren van dit aardse bestaan, maar dan zonder verdriet of enig gebrek - een volkomen bestaan. Zo wordt het hiernamaals een spiegelbeeld van het hiernumaals. In de opstanding baart een vrouw iedere dag en een man heeft 600.000 kinderen. Dat is wat je noemt ‘dromen' of zelfs ‘fantaseren' over het hiernamaals.

En nu kom ik op het onderricht van Jezus in Lukas 20, het bijbelgedeelte van vandaag. Allereerst is daar de aanleiding tot dat onderricht. Het is een flauwe vraag van de Sadduceeën, de sceptici. Ze proberen Jezus uit door het onderwerp van gesprek in het bespottelijke te trekken. Ze komen op de proppen met het zgn. zwagerhuwelijk. Als een man kinderloos stierf moest zijn broer de weduwe trouwen. De eerste zoon kwam dan op naam van zijn overleden broer. Op die manier bleef er een stamhouder. En dat was belangrijk met het oog op de belofte van de Messias! De kinderachtige vraag van de Sadduceeën is nu deze: "Stel dat een vrouw op die manier zeven mannen heeft gehad. Aan wie behoort ze dan toe in het hiernamaals?"

Het is een flauwe en bespottelijke vraag, maar Jezus geeft een wijs antwoord. En het is een antwoord, dat zowel de sceptici als de dromers ter harte kunnen nemen.

We zien Jezus volop bezig als een bijbelgeleerde, die ook het Oude Testament aanhaalt. Het antwoord dat de twijfelaars krijgen is dit: Als God zich aan Mozes voorstelt bij de brandende braambos, dan zegt Hij - Ik ben de God van uw vaderen, van Abraham, Izaäk en Jacob. Je moet je wel goed realiseren wat dat betekent! De stamvaders van Israël mogen dan dood zijn (al een paar honderd jaar), maar voor God leven ze. God spreekt over hen als over een levende werkelijkheid. Hij is een God niet van doden maar van levenden. Als God een verbond met ons heeft, dan kan niets ons meer scheiden van Hem en van zijn liefde.... Hoogte niet, diepte niet... ook de dood niet. De dood rukt ons niet uit de hand van God, maar God rukt ons uit de hand van de dood

De twijfelaars aan een leven na de dood krijgen nog een tweede antwoord van Jezus. Dat lezen we niet bij Lucas, maar in de parallelle tekst bij Markus (12:24). Jezus zegt tegen de twijfelaars: "Jullie kennen de schriften niet (zoals bijv. Ex 3), maar jullie kennen ook de kracht van God niet!" Dat God sterker is dan de dood, daarvan is Pasen het grote teken, de opstanding van Christus uit de dood... de verschijningen aan zijn discipelen, zijn aanwezigheid door de werking van de Geest in de gemeente.

Maar ook de dromers krijgen hun antwoord - een woord gericht aan de Farizeeën, die hun fantasie iets te ver laten gaan. Jezus zegt: "Meen niet dat je alles kunt weten. Die werkelijkheid is zo nieuw en anders, dat je je er geen voorstelling van kunt maken. In ieder geval wordt er in de opstanding niet getrouwd. Zo simpel ligt het niet!" Eigenlijk weten we maar heel weinig. Het is een geestelijk bestaan volgens Jezus... als dat van engelen. Maar engelen zijn dienaren, uniform, met alleen maar een opdracht. Wij daarentegen zullen niet allemaal hetzelfde zijn. We zullen duidelijk anders zijn dan engelen, want we zijn kinderen van God en we hebben dus iets eigens, zoals elk kind weer anders is. Wie kinderen heeft, weet hoezeer ze van elkaar kunnen verschillen.

Hoe het écht zal zijn, daarvan kunnen we alleen maar een vermoeden hebben. Het is zoals bij zaad dat gezaaid wordt in de aarde. Er komt een prachtige bloem uit (Paulus). Het is als een rups, waaruit een vlinder te voorschijn komt, die de hemel tegemoet vliegt.

Overigens mogen we er ook weer niet te gemakkelijk van uitgaan, dat iedereen deel krijgt aan die nieuwe werkelijkheid / volkomenheid. Jezus zegt: "Het is voor wie waardig gekeurd worden." Hierin klinkt de boodschap door van gericht en genade. Onze werken volgen ons na. We moeten verantwoording afleggen over wat we gedaan hebben. We hebben Christus nodig als onze advocaat. Maar als we vertrouwen op Hem, geloven in Hem, onszelf overgeven aan Hem, dan zullen wij deel krijgen aan zijn opstanding, de zaligheid... het eeuwig leven.

God is een God van levenden en niet van doden. Dat is de boodschap van hoop, die in de gemeente nooit ontbreken mag. Hoop voor onszelf. Hoop voor gelovigen die van ons zijn heengegaan (beter: ...voor ons zijn uitgegaan). Hoop voor mensen die zijn kwijtgeraakt, weggespoeld, voortijdig een einde vonden ten gevolge van een natuurramp.

Zalig, zijn de doden
zegt de Geest - van nu af aan!
om voorgoed tot rust te komen
zijn zij van ons heengegaan
Christus, die hen binnen noodde,
breekt het brood en schenkt de wijn
zalig, zalig zijn de doden
die in Hem gestorven zijn.

Amen.

 

spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB
spacer.png, 0 kB