spacer.png, 0 kB






spacer.png, 0 kB
preek 28 april 2013 PDF Afdrukken E-mail
Monday 29 April 2013

In het kader van het Pinksterproject over bidden:
Preek gehouden in de Stadsdennenkerk te Harderwijk op 28 april 2013. De lezingen waren Jesaja 58:1-10 en Lucas 18:9-14. De tekst was (samengevat) Jesaja 58:6-8 "Is dit niet het vasten dat Ik verkies (zegt de Here): De verdrukten bevrijden. Je brood delen met wie honger heeft. Onderdak bieden aan mensen zonder huis. Iemand kleden die naakt rondloopt. Je bekommeren om je medemensen."

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Er loopt een jongeman langs een bospad in Saksen. Het is nabij de universiteit van Erfurt. Het is een warme drukkende zomerdag in juli 1505. Hij is 21 jaar oud en studeert voor meester in de rechten. Zojuist heeft hij zijn ‘propedeuse' afgerond. Een veelbelovende student. Die jonge man heet Maarten Luther. Plotseling breekt er boven zijn hoofd een geweldig onweer los. Er is een lichtflits en het geluid van de donder. Tegelijkertijd. Het is dichtbij. Luther valt op de grond. Hij steekt de handen omhoog en roept uit: "Help mij, heilige Anna, Ik zal monnik worden." Hij deed op dat moment zoals dat heet een gelofte.

Anna was de moeder van Maria. Ze werd vaak afgebeeld samen met haar dochter en kleinzoon. Maria in de schoot van Anna. Jezus in de schoot van Maria. De heilige Anna werd in Saksen bijzonder vereerd. Ze was de patrones (beschermheilige) van de mijnwerkers. En de vader van Luther bezat een kleine mijn. Hij had de verering van Anna van huis uit meegekregen. Later spreekt hij van zijn ‘afgoderij met Anna'.

Het kwam goed met Luther en hij ging in het klooster. Hij betaalde zijn gelofte, zoals dat in de Bijbel heet. Daarvan zijn wel meer voorbeelden. Jacob doet God een gelofte in Bethel: "Als U mij veilig terugbrengt in dit land, zal ik voor U hier een heiligdom bouwen."  Hanna legt een gelofte af... "Heer, als U mij een zoon geeft, breng ik hem in de tempel." Later brengt ze Samuël ook in het heiligdom als hulpje van Eli.

Het afleggen van een gelofte was volgens de wet van Mozes geen verplichting. Mensen deden het vrijwillig en meestal, zoals Luther, als ze in grote nood waren. Dat het geen verplichting was volgens de wet, laat zien dat het Oude Testament er voorzichtig mee is. Het heeft toch iets bedenkelijks. Eigenlijk stel je aan God een voorwaarde... Je zegt in feite: Als U dít doet, dan zal ik dát doen - dan stel ik er het mijne tegenover! Je zegt in feite: Voor wat, hoort wat. De profeten hadden niet zoveel op met die geloftenpraktijk. Dat het ook heel verkeerd uit kan pakken, blijkt uit het verhaal van de richter Jefta. Hij zegt: "Heer, als U mij de overwinning geeft op mijn vijand, zal ik U het eerste offeren wat mij bij thuiskomst tegemoetkomt. Hij dacht daarbij aan een dier, maar 't was zijn dochter die door de poort kwam. Blij dat haar vader weer thuis was.

Met de praktijk van het vasten als godsdienstig gebruik is iets soortgelijks aan de hand. Het wordt gepraktiseerd om aan het gebed kracht bij te zetten. Volledige of gedeeltelijke onthouding van voedsel. Het is alsof je ermee zeggen wilt: "Kijk nu toch eens, Here, hoe ernstig ik het meen!" In het Hebreeuws wordt vasten omschreven met de uitdrukking ‘je ziel buigen'. Het gaat vaak gepaard aan zelfvernedering: as, stof op je hoofd doen; je haar niet kammen; je kleren scheuren; je uiterlijk niet verzorgen.

In de wet van Mozes wordt maar één vastendag genoemd. Dat is de grote verzoendag. Later in de tijd van Zacharia zijn er al vier vastendagen (Zach. 7:3,5,8,19). Op den duur kwam het vasten steeds meer in zwang en werden er eigener beweging allerlei dagen aan toegevoegd. In de tijd van de Here Jezus werd er door sommigen op maandag en op donderdag gevast. Het zijn weer de profeten, die waarschuwen tegen een overdreven vastenpraktijk.

In Jesaja 58 is het volk Israël weer teruggekeerd uit de ballingschap. Maar de zegen blijft uit en Nehemia heeft de muren van de stad Jeruzalem nog niet herbouwd. En dan zegt het volk: "Hoe kan dat nou! Want we nemen toch keurig onze vastendagen in acht." En dan zegt Jesaja: "Ja, maar dan moet je eens kijken wat je intussen allemaal doet." Je werkt op sabbat. Je buit je arbeiders uit. Je laat de armen creperen. Er dan volgt een lijst van werken van barmhartigheid, die sterk doet denken aan wat Jezus zegt in Matth. 25: De hongerigen brood geven; de naakten kleden..." "Kijk", zegt Jesaja, "Dat doen jullie allemaal níet!" "Denk je dat de Here daar behagen in heeft? In dat vasten van jullie?" "Vasten is voor jullie eigenlijk alleen maar wisselgeld om iets van God gedaan te krijgen.

Jezus heeft zich ook geërgerd aan de gebeds- en vastenpraktijk van zijn dagen. De gelijkenis van de farizeeër en de tollenaar! Bij de een alleen maar holle worden en vormelijkheid. Vasten op maandag en donderdag. Geweldig toch! Wisselgeld! Bij de ander een kort en eerlijk gebed, recht uit het hart. Een roep om hulp: "Here, wees mij arme zondaar genadig." Op de borst slaan was in die tijd geen teken van opschepperij, maar van rouw. Hij ging in tegenstelling tot de farizeeër gerechtvaardigd naar huis.

Het ligt voor de hand dat de Reformatie met haar grote nadruk op het sola gratia (alléén door genade) uiterst kritisch staat tegenover het vasten. Al te gemakkelijk wordt het een van de goede werken, waarmee je de genade verdient. Al te gemakkelijk wordt het als prestatie neergezet en gebruikt als wisselgeld. Maar het is nooit verboden. Calvijn wijst er in de Institutie (IV, XII, 20) op, dat de Here Jezus zelf veertig dagen heeft gevast in de woestijn voordat hij zijn werkzaamheid begon.

Wij denken in deze tijd tussen Pasen en Pinksteren na over het gebed. En nu weet ik niet hoe u, hoe jij, dat beleeft... Maar heeft u ook wel eens dat gevoel, dat u voorwaardelijk spreekt tegen God? Dat zijn altijd zinnetjes die beginnen met ‘als'. Heer, als U mij helpt, dan doe ik dat. Het is soms alsof je het met God op een akkoordje gooit. Ik ben misschien wel erg reformatorisch als ik zeg, dat we toch een beetje voorzichtig moeten zijn met geloften, vasten en vormen van zelfvernedering of zelfkastijding. Misschien is het u opgevallen, maar deze dingen keren de laatste decennia gaandeweg toch een beetje terug in de godsdienstige beleving. Maar toch geef ook ik een waarschuwing af. Al te gemakkelijk worden het goede werken, die als een vorm van zelfrechtvaardiging aan de Here God gepresenteerd worden. Al te gemakkelijk wordt het wisselgeld.

De grote dichter van de Reformatie, Paul Gerhardt schreef ooit (Liedboek) gezang 427. De Heer moet gij vertrouwen; begeert gij d' uitkomst goed. Op Hem uw hope bouwen, zal slagen wat gij doet. Door geen bekommeringen, geen klagen en geen pijn, laat Gods zich iets ontwringen. Hij wil gebeden zijn. Dat lied legt het accent zo zuiver, zo goed! God laat zich niets ontwringen. Je kunt met God niet in onderhandeling gaan. Er is maar één weg. Dat is onvoorwaardelijk vertrouwen op Hem. "De Heer moet gij vertrouwen, begeert ge d' uitkomst goed."

Misschien kunnen we de preek van vandaag nog het beste onthouden aan dit korte zinnetje: Als je iets goeds doet voor God, dan doe je dat nooit als voorwaarde vooraf, maar altijd achteraf als blijk van grote dankbaarheid. Amen.

Tags: vasten; bidden; gelofte; zelfvernedering;

 

spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB
spacer.png, 0 kB