spacer.png, 0 kB






spacer.png, 0 kB
Grensverkeer januari 2005 PDF Afdrukken E-mail

Kroniek januari 2005

 

Op tweede Kerstdag werd de wereld opgeschrikt door de tsunami-ramp in de golf van Bengalen, die aan meer dan honderdvijfig duizend mensen het leven kostte. De infrastructuur van de kustgebieden ging verloren. Steden en dorpen werden weggevaagd. Miljoenen zijn dakloos geworden. Er is geen drinkwater en het gevaar van een cholera-epidemie is groot. Grootschalige hulpverlening is op gang gekomen. Er wordt niet alleen noodhulp geboden, maar er zijn ook programma’s opgesteld voor de wederopbouw op lange termijn.

 

“Waar was God?” werd mij gevraagd  “en dan nog wel op het Kerstfeest… En vorig jaar was het ook al zo bij de aardbeving in Bam. Ook op Kerst!” Er zit een zekere systematiek in de reacties bij calamiteiten en natuurrampen. Je kunt er zeker van zijn, dat de een of andere zwaar-reformatorische predikant spreekt over de toorn van God en de straf op de zonden. En jawel hoor! Ook dit keer werd in het Reformatorisch Dagblad gesproken over “’t godloos volk, dat als schuim van d’aard’ zal worden weggevaagd.” En natuurlijk is daar dan de verontwaardiging van mensen die doen alsof ze het voor het eerst lezen. En altijd weer is er een filosoof die begint over de ramp van 1755 met Lissabon. En jawel hoor! Op de voorpagina van Trouw werd het historisch feit gebracht alsof het nieuw was: Voltaire, die vanwege Lissabon zijn geloof verloren heeft en Immanuël Kant, die zegt dat het met geloof niets te maken heeft. We moeten er alleen van leren en onze steden niet zo dicht op de kust bouwen.

 

Hoe je het ook keert of wendt, je ontkomt niet aan een theologische reflectie op deze dingen. Ook rampen en rampspoed moeten in het geloof verwerkt worden. Is het een straf? Nou nee. De boom valt zoals hij valt, zegt de Prediker. Er zit iets noodlottigs in het zinloos gebeuren. We doorgronden God niet in de weg die Hij gaat. Er zit niets anders op dan gewoon te doen wat hij van ons wil in zijn geboden. Wie verder-vraagt en door-vraagt vertilt zich op een geweldige manier. En altijd weer valt de toren van Siloam (Lucas 13:4) in deze context. Was het een straf op de zonde? Nou nee, zegt Jezus. De getroffenen waren niet zondiger dan de andere mensen.

 

Op een gesprekskring zei een oude broeder tegen mij: “God heeft de chaos wel teruggedrongen, maar niet weggedaan.” Hoera, dacht ik, hier is iemand die heeft nagedacht.  En hoe! Zonder het te weten vatte hij kort samen wat Karl Barth bladzijden lang betoogt in zijn Kirchliche Dogmatik. Overigens zeer behartenswaardige pagina’s, waarin duidelijk wordt dat zonde en gebrokenheid misschien wel wat met elkaar te maken hebben, maar beslist niet door elkaar gehaald mogen worden. En zeer intrigerend wordt het als Barth spreekt over de schaduwzijde van Gods goede schepping. Scheppen is scheiden (Zo ook Noormans!) en zo grenst God de kosmos af tegen de chaos. God scheidt het licht van de duisternis en het water van het droge. Zo komt er een ruimte vrij waarin het leven goed is. Maar toch! De kosmos heeft een schaduwzijde. Soms doorbreken de chaosmachten onze geordende wereld. En dan gebeuren er ongelukken. Maar het blijft Gods goede schepping. En we zitten er al helemaal naast als we die gebrokenheid een “kwaad” noemen. Het kwaad is voor Barth “das Nichtige”. Dat is de God-vijandige macht, die verantwoordelijk is voor de zonde in de wereld en die op geen enkele wijze met God in verband gebracht mag worden. “Das Nichtige” is het kwaad, de duivel in eigen persoon.

 

Toen ik zo Barth racapituleerde besefte ik plotseling, dat mij van Tillich niet zulke passages bekend zijn, waarin hij uitdrukkelijk over deze dingen spreekt. Wie het wel weet mag het zeggen. Tillich heeft ook zijn negatieve principe: het niet-zijn. Maar dat is anders dan bij Barth. Het niet-zijn maakt God tot de levende God. God is de Macht van het zijn, die permanent het niet-zijn in Zichzelf overwint. We staan hier voor het irrationeel dynamisch scheppingsdenken uit de idealistische traditie teruglopend over Schelling tot op Jakob Boehme. Omdat het niet-zijn bij Tillich met God samen-gedacht wordt, verschaft ons dat de best denkbare theodicee (rechtvaardiging van het Godsbestuur). God gaat nl. zelf door de schepping en de geschiedenis heen en komt zo tot Zichzelf. Het is de levensvoltrekking van God Zelf. Van voorzienigheid in de klassieke zin van het woord wil Tillich daarom ook niets weten. Tillich denkt in ontologische termen over het bestaan. Het is existentie, bedreigd bestaan. Dat betekent, dat de structuur van het zijn voor ons ook weg kan vallen. Het ‘zijn’ heeft niet alleen grond maar ook diepte. De natuur getuigt daarvan. Daar is niet alleen het lieflijke van een bloem die doorzichtig wordt tot op God; daar is ook het ontzagwekkende van een onweer of van een tsunami waarin de ‘majesteit’ van God tot uitdrukking komt. Als mensen delen wij ten volle in de anorganische, organische en psychische dimensie van het leven. Wij zijn zelf-gecentreerde geest-dragende individuen, maar tegelijkertijd ten volle natuur met alle gevolgen van dien. Als de subject-object-structuur van het bestaan wegvalt is het einde daar. Hoogstens kan er gesproken worden van een essentificatie, een “Anreicherung des göttlichen Lebens”. Misschien is er iets met waarde voor de eeuwigheid, dat opgenomen is en blijft in het goddelijke Leven.

 

Maar als ik zo zit te filosoferen achter mijn toetsenbord dan moet ik ineens denken aan die arme van alles en iedereen beroofde mensen, die onder erbarmelijke omstandigheden trachten te overleven. Is 555 hier niet veelzeggender dan welk hoog-filosofisch verhaal dan ook? Ik sta met een mond vol tanden. Ik weet het niet meer. Ik krijg een hekel aan mezelf. Ik moet denken aan de bijbelse boodschap. Niet het offer van onze filosofie, maar de werken van barmhartigheid… Na afloop van de vorige studiekring vertelde een van ons mij een verhaaltje over Martin Buber. Er kwam een student bij hem die een dissertatie over de theodicee wilde gaan schrijven. Buber zei: Ik had onlangs een vader en moeder bij mij, die pas een klein dochtertje verloren hebben. Hoe pas je dat in in het Godsbestuur? Het bleef stil. Het bleef erg lang stil. Toen zei Buber tenslotte: “Je hebt juist geantwoord.”

 

spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB
spacer.png, 0 kB