spacer.png, 0 kB






spacer.png, 0 kB
Geh aus mein Herz und suche Freud PDF Afdrukken E-mail
Sunday 09 September 2007

Het vierhonderdste geboortejaar van Paul Gerhardt herdacht 1607 - 2007.

ImagePaul Gerhardt (schilderij van Emil Fröhlich)

Het is zomer en het is vierhonderd jaar geleden dat de dichter Paul Gerhardt geboren werd in Gräfenhainichen (Sachsen). Een mooie gelegenheid om iets te vertellen over een prachtig zomerlied van deze Evangelisch Lutherse predikant die voor het kerklied zo belangrijk geworden is. Gerhardt (1607-1676) leefde in de tijd van de dertigjarige oorlog (1618-1648) die veel verwoesting en ellende in Duitsland bracht. Zijn biografie is ook niet zo opwekkend. Hij studeerde theologie maar kreeg geen predikantsplaats. Toen werd hij huisleraar in Berlijn. Daar werd hij bevriend met Johann Crüger, de cantor van de Nicolaikerk. Pas op 44-jarige leeftijd kreeg Gerhardt een aanstelling (als Prost) in de kerk van Mittenwalde. Later werd hij predikant van de  Nicolaikerk in Berlijn waar hij met Crüger samenwerkte van 1657 tot 1662. Crüger schreef melodieën bij veel van zijn gedichten. In de periode van de dertigjarige oorlog verloor Gerhardt vier van zijn vijf kinderen. In 1667 werd hij uit zijn ambt gezet omdat hij weigerde in te stemmen met het Toleranzedikt[1] van de gereformeerde Kurfürst Friedrich Wilhelm van Brandenburg. Kort daarna verloor hij zijn vrouw Anna Maria Berthold. De laatste jaren van zijn leven werkte hij als predikant in Lübben, dat toen niet tot Brandenburg maar tot Kursachsen behoorde.

Image Nikolaikirche Berlin, gravure 1740

In 1640 gaf Johann Crüger een liedbundel uit die hij de naam meegaf: Praxis Pietatis Melica - Das ist Übung der Gottseligkeit in christlichen und trostreichen Gesängen. De herdruk van 1647 bevatte 18 liederen van Gerhardt en de vijfde druk in 1653 reeds 82. In 1667 gaf Johann Georg Ebeling, de opvolger van Crüger, het eerste verzameld werk van Gerhardts liedteksten uit: ‘Geistliche Andachten'. Dit werk bevatte 120 liederen. De huidige bundels van de Evangelisch Lutherse en Reformierte kerken in Duitsland bevatten altijd nog een kleine dertig liederen van Paul Gerhardt. In het Liedboek voor de kerken zijn 13 liedteksten van Gerhardt opgenomen.

Image                       Image

Johann Crügers 'Praxis Pietatis Melica' (links) en Paul Gerhards ‘Geistliche Andachten' (rechts). Voor een fullscreenweergave: klik op de foto's.

Een van Gerhardts mooiste liederen is ‘Geh aus, mein Herz, und suche Freud; in dieser lieben
Sommerzeit'. We vinden het in het Evangelisches Kirchengesangbuch nr. 371[2]. De tekst is hieronder afgedrukt. In de rechter kolom vinden we de vertaling van Ad den Besten. Daarvan zijn zeven coupletten in het Liedboek voor de kerken opgenomen. De coupletten die rood afgedrukt zijn werden door de Liedboekcommissie buiten de tekst gehouden ‘ter wille van de bondigheid'. In de vertaling zijn de strofen 2 - 6 teruggebracht tot de strofen 2 en 3[3]

1. Geh' aus mein Herz und suche Freud

               Ga uit, o mens, en zoek uw vreugd,

In dieser lieben Sommerzeit

               Nu in de lente zich verheugt

An deines Gottes Gaben

               Al wat er leeft op aarde!

Schau an der schönen Gärtenzier

               De gaarden zijn op 't schoonst gesierd

Und siehe wie sie mir und dir

               Opdat gij 't lieve leven viert

Sich ausgeschmücket haben

               Dat God u openbaarde

   
2. Die Bäume stehen voller Laub                 De bomen staan in blad gezet 
Das Erdreich decket seinen Staub 

               De aarde dekt haar naaktheid met

Mit einem grünen Kleide 

               Een lichte groene wade

Narzissen und die Tulipan                 En tulp en narcis evenzo: 
Die ziehen sich viel schöner an                 Veel heerlijker dan Salomo 
Als Salomonis Seide                 Bekleedt ze Gods genade 
   
3. Die Lerche schwingt sich in die Luft                 En vogels waar men hoort of ziet 
Das Täublein fliegt auf seiner Kluft                 De leeuwrik zingt het hoogste lied 
Und macht sich in die Wälder                 De zwaluw voedt haar jongen 
Die hochbegabte Nachtigall                 De bronnen ruisen overal 
Ergötzt und füllt mit ihrem Schall                 Loof Hem, in wie u eens voor al 
Berg Hügel Tal und Felder                 Het leven is ontsprongen 
   
4. Die Glucke führt ihr Völklein aus   
Der Storch baut und bewohnt sein Haus   
Das Schwälblein speist die Jungen   
Der schnelle Hirsch das leichte Reh   
Ist froh und kommt aus seine Höh   
In's tiefe Gras gesprungen   
   
5. Die Bächlein rauschen in dem Sand   
Und malen sich an ihrem Rand   
Mit schattenreichen Myrten   
Die Wiesen liegen hart dabei   
Und klingen ganz vom Lustgeschrei   
Der Schaf' und ihrer Hirten   
   
6. Die unverdroßne Bienenschar                 De onverdroten bijenschaar 
Fliegt hin und her, sucht hier und da                 Vliegt af en aan, speurt hier en daar 
Ihr edle Honigspeise                 Naar 't zoete van de honing 
Des süßen Weinstocks starker Saft                 Het sap stijgt in de appelaars 
Bringt täglich neue Stärk' und Kraft                 En de kastanje, kaars aan kaars 
In seinem schwachen Reise                 Verlicht de wereldwoning 
   
7. Der Weizen wächset mit Gewalt                 De akker wordt een gouden woud 
Darüber jauchzet jung und alt                 Daarin verblijd zich jong en oud 
Und rühmt die große Güte                 Roem dan de gunst en goedheid 
Des, der so überflüssig labt                 Van Hem die geeft in overvloed 
Und mit so manchem Gut begabt                 Hem, die het menselijk gemoed 
Das menschliche Gemüte 

               Verzadigt met zijn zoetheid

   

8. Ich selber kann und mag nicht ruhn

               God heeft zijn schepping goedgedaan 
Des großen Gottes großes Tun                 Hoe zou ik zelf dan buitenstaan ? 
Erweckt mir alle Sinnen                 Hij heeft de dood verdreven 
Ich singe mit, wenn alles singt                 En ik zing mee, nu alles zingt 
Und lasse was dem Höchsten klingt                 Het lied dat overal weerklinkt 
Aus meinem Herzen rinnen                 De lofzang om het leven 
   
9. Ach denk ich bist Du hier so schön                 Want is het, Heer, reeds hier zo schoon 
Und läßt Du's uns so lieblich gehn                 En geeft Ge-ons al zo heerlijk loon 
Auf dieser armen Erde                 Op deze arme aarde 
Was will doch wohl nach dieser Welt                 Wat heerlijkheid moet dan eenmaal 
Dort in dem reichen Himmelszelt                 Ons wachten in uw hemelzaal 
Und güldnen Schlosse werden?                 Gij ongeëvenaarde! 
   
10. Welch hohe Lust, welch heller Schein                 Ja, welk een lentelijk festijn 
Wird wohl in Christi Garten sein!                 Zal het in Jezus' lusthof zijn, 
Wie wird es da wohl klingen?                 Hoe moet het daar wel klinken 
Da so viel tausend Seraphim                 Waar duizend serafijnen Hem 
Mit unverdroßnem Mund und Stimm                 Lofprijzen met hun gouden stem 
Ihr Halleluja singen                 En als de sterren blinken! 
   
11. Oh wär ich da, o stünd ich schon                 O grote God, wat zijt Gij schoon! 
Ach süßer Gott vor Deinem Thron                 Ach, stond ik nu reeds voor uw troon 
Und trüge meine Palmen!                 Met al uw englen samen 
So wollt ich nach der Engel Weis'                 Ik zong zo onbezwaard als zij 
Erhöhen Deines Namens Preis,                 Uw naam lof, die geheiligd zij 
Mit tausend schönen Psalmen                 Hoog boven alle namen 
   
12. Doch gleichwohl will ich weil ich noch                 Maar nu ik nog op aarde ben 
Hier trage dieses Leibes Joch                 De zwaarte van het lichaam ken 

Auch gar nicht stille schweigen.

               Zou ik ook nu niet zingen? 
Mein Herze soll sich fort und fort                 Ik wil dat hier en overal 
An diesem und an allem Ort                 Mijn hart uw lof verhogen zal 
Zu Deinem Lobe neigen                 Met alle stervelingen 
   
13. Hilf mir und segne meinen Geist                 Zegen mijn hart, zegen mijn ziel, 
Mit Segen, der vom Himmel fleußt,                 Wat van U op haar nederviel 
Daß ich Dir stetig blühe;                 Dat moge haar doen bloeien 
Gib, daß der Sommer Deiner Gnad                 De lentetijd van uw gena 
In meiner Seele früh und spat                 Moog' in mijn binnenst voor en na 
Viel Glaubensfrücht erziehe                 Vrucht van geloof doen groeien 
   
14. Mach in mir Deinem Geiste Raum,                 Maak mij dan tot een goede boom 
Daß ich Dir werd ein guter Baum,                 Geef dat ik naar de levensstroom 
Und laß mich Wurzeln treiben;                 Mijn wortels moge drijven 
Verleihe, daß zu Deinem Ruhm,                 Vergun mij, dat ik tot uw roem 
Ich Deines Gartens schöne Blum                 In uwen hof, o Heer, een bloem 
Und Pflanze möge bleiben                 Door U geplant mag blijven 
   
15. Erwähle mich zum Paradeis,                 Verkies mij voor het paradijs 
Und laß mich bis zur letzten Reis                 Laat steeds opnieuw mijn dorre rijs 
An Leib und Seele grünen;                 Uitlopen en vrucht geven 
So will ich Dir und Deiner Ehr                 Dan zal ik altijd tot uw eer 
Allein und sonstern Keinem mehr                 Gereed staan en U dienen Heer 
Hier und dort ewig dienen                 Hier en in 't eeuwig leven 

Dit lied is ontstaan omstreeks 1650 in Mittenwalde en voor het eerst gedrukt in de tweede editie van Johann Crügers Praxis pietatis melica van 1653. We worden uitgenodigd ons te verwonderen over de schoonheid van de natuur, die beschreven wordt met de uitbundigheid van een mooie zomer. Reeds in de derde regel wordt duidelijk hoe we naar die natuur hebben te kijken: Het is een gave van God! De natuur wordt transparant tot op God. Zijn goedheid wordt daarin zichtbaar. In de eerste zeven strofen wordt de natuur in haar volle schoonheid ten tonele gevoerd, de bomen, de bloemen, de vogels, de beken, de weide, de schapen, de bijen, de wijnstok, het koren. Jesaja zou gezegd hebben: de bomen klappen in de handen ter ere van God de Schepper. Gerhardt roept het gevoel op van Psalm 104, de natuurpsalm waar zijn lied toch wel erg veel op lijkt! "O Heer, hoe groot moet dan uw wijsheid zijn; Gij hebt het al gemaakt, van groot tot klein." (Liedboek Ps. 104:7). Het is het gevoel dat zich ook sterk maakt bij het zingen van Gezang 479 uit het Liedboek: "Aan u behoort, o Heer der heren; de aarde met haar wel en wee... Laat dan mijn hart U toebehoren; en laat mij door de wereld gaan; met open ogen, open oren; om al uw tekens te verstaan." In strofe 8 vindt de omslag plaats van de beschrijving van de natuur naar de mens die haar beschouwt. Strofe 8 begint met "Ik". Als in stofe 9 sprake is van "deze arme aarde", dan ligt daarin samengebald al het verdriet dat de tijdgenoten van Gerhardt in de dertigjarige oorlog gezien en ervaren hebben. Maar de natuur is als een tuin - een lusthof! (strofe 1: Schau an der schönen Garten Zier...). En dat laat ons verlangen naar de volkomenheid bij God: "Welch hohe Lust, welch heller Schein; Wird wohl in Christi Garten sein!" (strofe 10). Die toekomst geeft ons moed om verder te gaan ondanks de ontberingen van deze tijd en dit leven (dieses Leibes Joch; strofe 12). Door de kracht van de Heilige Geest geleid (strofe 13 en 14) zullen we tenslotte ingaan in Gods paradijs waar we Hem eeuwig dienen mogen.

Kenmerkend voor dit lied is de mystieke ondertoon en de natuursymboliek, die niet in mindering worden gebracht op de lutherse rechtgelovigheid. De orthodoxie van de lutherse kerk wekte bij veel gelovigen in Gerhardts dagen een groeiend verlangen naar meer warmte en geborgenheid. Het was de predikant Martin Moller uit Görlitz die in die behoefte voorzag met de uitgave van zijn Meditationes Sactorum Patrum, een verzameling mystieke teksten uit de Middeleeuwen (twee delen in 1584 en 1591). Gerhardt maakte zich dit mystieke denken eigen, maar bleef intussen toch als luthers predikant "recht in de leer". Een tweede bron van inspiratie vormde het werk van Johann Arndt, Generalsuperintendent voor het hertogdom Lüneburg, die tussen 1605 en 1610 zijn Bücher vom wahren Christentum publiceerde. Bij hem vinden we dezelfde doorwerking van middeleeuwse mystiek die op lutherse bodem opnieuw vruchtbaar werd gemaakt. Met name diens Paradies-Gärtlein (1612) heeft op Gerhardt diepe indruk gemaakt. In al deze mystiek speelde de natuursymboliek steeds weer een bijzondere rol. De natuur is niet alleen werkelijkheid, maar ook symbool en gelijkenis. Zo is bijvoorbeeld de zomer een symbool voor het paradijs. ‘Geh aus, mein Herz, und suche Freud' is vol van deze natuursymboliek en eindigt met de wens in het paradijs te zijn.[4] Het lied staat in een lange, in de late Middeleeuwen aanvangende, traditie van geestelijke zomerliederen (= meiliederen, die, voorzover wij kunnen nagaan, in de ‘Minnesang' haar oorsprong heeft.[5] Een mooi voorbeeld van een zomerlied is ook Lied 288 uit het Liedboek voor de kerken: Eens komt de grote zomer waarin zich 't hart verblijdt.

De melodie van "Geh aus mein Herz, und suche Freud" was ten tijde van Gerhardt reeds bekend. In 1560 gaf Nikolaus Hermann een bundel uit met de titel Die Sonntagsevanglia über das Jahr in Gesänge verfasset für die Kinder und christlichen Hausväter. Daarin vinden we de melodie bij het lied ‘Heut singt die liebe Christenheit'. ‘Geh aus...' is dus een contrafact (een nieuwe tekst op een bestaande melodie). Wij vinden de melodie twee maal in het liedboek voor de kerken: Gezang 425 (Ga uit, o mens...) en Gezang 302 (het Kanaänlied van Tom Naastepad. ‘Heut singt...' is niet vertaald in het Liedboek opgenomen.

Image

Een andere in Duitsland zeer geliefde melodie waarop het Gerhardtlied ‘Geh aus...' gezongen wordt is afkomstig van August Harder (Leibzig;1775-1813). Harder zette een lied op toon van de dichter Christoph Heinrich Höltys (Die Luft ist blau, das Thal ist grün) dat werd opgenomen in een door Friedrich Wilhelm Lindner (1779-1864) in 1814 uitgegeven bundel: Musikalischer Jugendfreund. Eine instructive Sammlung von Gesängen für die Jugend gebildeter Stände, sowohl für Schulen und Institute, als auch für den häuslichen Kreis geeignet. We vinden het hier onder.

Image

(Strofe 1: Die Luft ist blau, das Thal ist grün, die kleinen Maienglokken bühn, und Schlüsselblumen drunter, der Wiesengrund ist schon so bunt, und malt sich täglich bunter, und malt sich täglich bunter; Strofe 2: Drum komme, wem der Mai gefällt, und freue sich der schönen Welt, und Gottes Vatergüte, die dieser Pracht, hervorgebracht, den Baum und seine Blüte, den Baum und seine Blüte.)

Toen Friedrich Heinrich Eickhoff het Frühlingslied van Höltys/Harder in 1836 af liet drukken in de bundel ‘Theomele', schreef hij in een bijlage dat Geh aus, mein Herz, und suche Freud van Gerhardt ook heel goed op de Harder-melodie gezongen kon worden. Vanaf die tijd vond de melodie ingang in de kerken - eerst nog schroomvallig bij openluchtdiensten... maar later gewoon in de eredienst![6] Voor Hollanders is dit ongeveer vergelijkbaar met Psalm 146, die niet alleen op de aloude psalmmelodie gezongen kan worden, maar ook op de veel vrolijker melodie van Joh. de Heer (nr. 446). Hieronder een driestemmige zetting van de Harder-melodie.

Image

Wij denken met dankbaarheid terug aan het werk van Paul Gerhardt van wie dit jaar de vierhondertste geboortedag wordt herdacht. Wat invloed betreft staat hij op één lijn met Maarten Luther en Johann Sebastian Bach. De laatste nam een Gerhardtlied op in zijn Mattheüspassion en wel op een heel cruciale plek. Als Jezus het hoofd buigt en sterft zingt het koor: Wenn ich einmal soll scheiden, / so scheide nicht von mir... Daarmee kreeg Gerhardt voorgoed zijn plaats in het culturele erfgoed van de mensheid.

Tenslotte verwijs ik graag naar de prachtige site die door de EKD (Evangelische Kirche in Deutschland) wordt geredigeerd: www.paul-gerhardt-jahr.de

[1] Voor de tekst van het Toleranzedikt (1664) klik hier. Klik daarna op de tekst voor een vergroting.

[2] Evangelisches Kirchengesangbuch, Ausgabe für die Evangelisch-reformierte Kirche in Nordwestdeutschland, Gütersloher Verlagshaus, Luther Verlag, und Neukirchener Verlag, Gesang 371

[3] Een compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het liedboek voor de kerken, Amsterdam 1977, p. 959.

[4] P. Gerhardt, Geistliche Lieder, Stuttgart 1991, Nachwort von Gerhard Rödding, S. 147ff.; Johannes Arndt, Het derde boek van het ware christendom. Over de innerlijke mens, Vertaald en toegelicht door ds. J. Happee, p. 11, 132.

[5] Een compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken, Amsterdam 1977, p. 956 (commentaar van Ad den Besten).

[6] Gegevens over de Harder-melodie zijn ontleend aan Helmut Lauterwasser, August Harders Melodie zu Geh aus mein Herz, und suche Freud.

 

spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB
spacer.png, 0 kB